Witte slaven
De memoires van Europese slaven in islamitisch Noord-Afrika zijn lang afgedaan als ‘zielige verhalen’. Maar recente buitenlandse studies tonen aan dat de slavernij van christenen in ‘Barbarije’ geen marginaal verschijnsel was, en het lot van de slaven weinig benijdenswaardig.
In 2004 publiceerde de Franse historicus Olivier Pétré-Grenouilleau zijn beroemde werk Les traites négrières (‘De slavenhandel’). Daarin besteedde hij niet alleen aandacht aan de Europese, maar ook aan de Afrikaanse inheemse en de Arabische slavenhandel. Bovendien stelde hij dat de laatste twee omvangrijker waren dan hun trans-Atlantische tegenhanger. Woedende reacties van nazaten van zwarte slaven waren zijn deel.
Zij verweten Pétré-Grenouilleau de trans-Atlantische slavenhandel te bagatelliseren door deze op één lijn te stellen met andere vormen van slavenhandel. De slaventransporten naar de Nieuwe Wereld zouden een unieke vorm van ‘genocide’ zijn geweest – in laatste instantie slechts vergelijkbaar met de Holocaust. De historicus werd beschuldigd van ‘revisionisme’, en hoewel deze aanklacht later – na fel protest van zijn Franse collega’s – werd ingetrokken, was de toon van het debat gezet.
Twee jaar later toonde een andere groep Franse burgers, namelijk de migranten uit Noord-Afrika en hun nazaten, zich geschokt door een historische studie. Ditmaal betrof het de Franse vertaling van een werk van Robert C. Davis. Deze Amerikaanse historicus nam in zijn boek Christian Slaves, Muslim Masters de Noord-Afrikaanse handel in christenslaven onder de loep. Daarbij maakte hij gebruik van de onderzoeksmodellen die gewoonlijk slechts op de trans-Atlantische slavenhandel worden losgelaten. Davis bestreed in zijn studie niet alleen de gangbare opvatting dat Europese slaven in Noord-Afrika in de regel relatief goed werden behandeld, hij kwam ook met indrukwekkende totaalcijfers.
De onderschatting van het fenomeen slavernij in de Arabische wereld heeft ertoe geleid dat er weinig onderzoek naar is gedaan. Historische werken over het Midden-Oosten zijn over het algemeen buitengewoon karig met informatie over Arabische slavernij. Pogingen om dit toch zeer omvangrijke verschijnsel in kaart te brengen worden pas sinds kort ondernomen.
Tekst uit: 'Omvang christenslavernij onderschat', door Maurice Blessing, Historisch Nieuwsblad 5/2008
Hollandse en Engelse oorlogsfregatten in gevecht met barbarijse kapers - Laureys a Castro - A Sea Fight with Barbary Corsairs (1681)
Daarna heeft de verdieping in de historie van 'de handel in blanke slaven' langzamerhand meer aandacht gekregen, hoewel er in de pers nog steeds maar weinig aandacht aan wordt besteed.
Volgens recent onderzoek zijn tussen de 16de en 19de eeuw naar schatting 1,25 miljoen West- Europeanen gevangengenomen en tot slaaf gemaakt door ‘Barbarijse kapers’. In deze schatting zijn de christenslaven in het onafhankelijke Marokko (met de kapersteden Tetouan en Salé), Turkije en Egypte niet meegerekend. Volgens de Turkse historicus Halil Inalcik zou alleen al het Ottomaanse Rijk tussen 1450 en 1700 zo’n 2,5 miljoen Oost-Europese slaven via de Krim hebben geïmporteerd.
Op het hoogtepunt van de Barbarijse zeeroverij verbleven er continue grofweg 20.000 à 30.000 christenslaven in Algiers, ongeveer een kwart van de bevolking. De meerderheid hiervan keerde nooit naar huis terug. Het jaarlijks sterftecijfer (volgens een schatting van de historicus Robert C. Davis) lag op zo’n 17 procent, naast de slechts 8 procent die werd vrijgekocht, ontsnapte of als ‘renegaat’ (= bekeerling tot de islam) opging in de lokale gemeenschap.
Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar het aantal Nederlanders dat tot slaaf werd gemaakt. Schattingen variëren van enige tienduizenden tot 7.000. Deze laatste schatting heeft echter alleen betrekking op het aantal opvarenden op Nederlandse koopvaarders dat als slaaf in Algiers terechtkwam, en dan nog over een periode van slechts één (de 17de) eeuw. Gegevens over Tunis, Tetouan en Salé ontbreken.
Het aantal Nederlanders moet echter aanzienlijk zijn geweest, simpelweg omdat er zich zo veel Hollandse schepen op zee bevonden in vergelijking met andere zeevarende naties. In 1600 bezaten de Nederlanders al zo'n 1900 zeegaande schepen van 100 ton of meer, bijna vijfmaal meer dan de Engelsen. Het leeuwendeel van de West-Europese handel werd in de zeventiende eeuw vervoerd door Nederlandse schepen. Zij beheersten niet alleen de handel tussen Spanje, Frankrijk, Engeland en de Oostzee, maar ook een groot deel van de kustvaart tussen Franse havens onderling. Op het hoogtepunt tussen 1660 en 1670 bestond de koopvaardijvloot van de Republiek uit zo'n 2600 zeegaande schepen van meer dan 100 ton. De Engelse vloot was toen gegroeid naar zo'n 1400 schepen. Een Engelse wetenschapper (John Keymor) schatte in 1601 de Hollandse vloot op 20.000 Hollandse schepen, maar dit betrof niet alleen handelsschepen, maar ook kustvaarders en, onder andere, 4100 vissersboten.
De Franse diplomaat Sanson Napollon rapporteerde het aantal schepen dat door Algerijnse piraten was buitgemaakt in de jaren 1613-1621. Hij kwam op een totaal van 936 schepen, waarvan 447 van Nederlandse origine. Brits brononderzoek toont aan, dat alleen al tussen 1609 en 1616 zo'n 466 Engelse schepen werden buitgemaakt. Ook over de periode 1677 - 1680 is data boven water gehaald: 160 Engelse schepen werden genomen door de Algerijnen, wat neerkwam op (geschat) 7000 à 9000 Engelse gevangenen in drie jaar. Gezien het veel hogere aantal Hollandse schepen op zee zou dan ook het aantal Nederlandse tot slaaf gemaakten minimaal zo aanzienlijk moeten zijn geweest.
Hollandse, Britse en Franse tot slaaf gemaakten waren voornamelijk zeelui en passagiers en vormden eigenlijk nog maar een klein deel van de slavenpopulaties. De meeste slachtoffers kwamen uit Mediterraan gebied (de kusten van Spanje en Italië en de eilanden in de Middellandse Zee), waar soms complete kuststeden en -dorpen werden leeggeroofd. Historische cijfers ontbreken, maar het is wel mogelijk om ruwweg te berekenen hoeveel 'verse' slaven benodigd waren om de populaties stabiel te houden en de overleden, geloste of tot de islam bekeerde slaven te vervangen. Op basis hiervan wordt geschat dat jaarlijks zo'n 8500 nieuwe slaven nodig waren. Berekend over 250 jaar, de periode tussen 1530 en 1780, zou dit neerkomen op meer dan 2 miljoen mensen! De Amerikaanse historicus Robert Davis houdt het, zoals hierboven aangegeven, op 1,25 miljoen.
Bronnen: Ohio State News, Christian Slaves, Muslim Masters, 'Kapers en Kooplieden' (Gerard van Krieken), Barbarijse Piraten, Observation Made Upon The Dutch Fishing (John Keymore), BBC History, British Slaves on the Barbary Coast
Het Nederlandse regeringsbeleid was erop gericht vredesverdragen te sluiten met de Barbarijse staten. Met matig succes. In de 17de eeuw zijn er gedurende 17 jaar vredesverdragen van kracht geweest met Algiers. De rest van de tijd, dus 83 jaar lang, konden de Algerijnse zeerovers onbeperkt jacht maken op Nederlandse schepen. En dat deden ze ook. Pas in 1816 leidde een bombardement op Algiers door een gezamenlijke vloot van Engelse en Hollandse schepen tot het einde van de Algerijnse slavenhandel. Na de aanval werden meer dan 4000 christenslaven bevrijd.
Bombardment of Algiers in 1816, Thomas Luny (1820)
Het kleine percentage witte slaven dat werd vrijgekocht viel uiteen in drie groepen.
De schippers en stuurlui die waren verzekerd bij een van de Buidels van Assurantie (o.a. Amsterdam, Zuid-Holland, Groningen en Friesland) konden rekenen op een relatief snelle lossing en een welwillende behandeling. Hun afkoopsom stond ook min of meer vast: zo'n 2000 à 2.500 gulden. Zodra de verzekeringspenningen werden betaald konden zij terugkeren naar Holland.
Met welgestelde burgers werd op basis van financiële draagkracht uitputtend onderhandeld over de hoogte van het losgeld; over het algemeen maakten zij als bedienden onderdeel uit van het huishouden van hun patroon, maar zij werden lang niet altijd humaan behandeld. Voor de 'patroon' speelde tijd geen rol: liever hield hij de slaaf jarenlang vast dan concessies te doen over de afkoopsom. Men probeerde er elke cent uit te persen.
Voor het gewone volk, en met name de zeelui, was er slechts incidenteel hoop op terugkeer; zij waren afhankelijk van loterijen en collectes die in het vaderland soms werden georganiseerd door gemeente, kerk of particulieren. In Zierikzee bijv. werd in 1735 een slavenkas opgericht. Uit algemene middelen werd echter maar heel sporadisch geld vrijgemaakt. De Nederlandse regering stond op het standpunt dat het bevrijden van slaven geen zaak van de overheid was. Ze kocht in principe geen slaven vrij. Zeelieden en reders waren zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. De belangrijkste overweging van de overheid was natuurlijk dat het teveel geld kostte. Ook was ze van mening dat het massaal vrijkopen van slaven de piraterij verder zou aanwakkeren. Het gevolg was dat alleen rijke Nederlanders werden vrijgekocht. De rest, het overgrote deel, was meestal gedoemd de rest van hun leven te slijten in slavernij.
Gewone zeelui en andere lieden die een geringe kans op lossing hadden werden ondergebracht in de bagno's, speciale gevangenissen waarvan er in de tijd van het boek (de 17de eeuw) acht als zodanig in gebruik waren. Overdag werden zij aan het werk gezet. Wie geluk had werd in de zeilmakerijen of touwslagerijen geplaatst, de rest deed dienst in de haven, waar veroverde schepen veelal tot de kiel toe werden gesloopt, of erger nog: in de steengroeven in de nabijheid van Algiers. Slaven die aan het eind van hun Latijn waren of op enigerlei wijze hun krediet hadden verspeeld werden doorverkocht aan Turkse galeischepen, waar ze als roeiers nog slechts een korte toekomst restte; wie daar terechtkwam was ten dode opgeschreven.
Foto van de restanten van de steengroeve net buiten Algiers, waarin twee karakters uit 'In Barbarije' te werk waren gesteld. De opname is afkomstig van lezer Nick Elzinga, die in 2022 een rondreis door Algerije maakte.
In 1678 (het jaar waarin het boek zich afspeelt) herbergde Algiers 420 Nederlandse slaven. In de periode 1678-1680 kwamen daar nog eens 300 Nederlanders en 300 zeelui van een andere nationaliteit bij, gevangengenomen op 28 Hollandse en Zeeuwse schepen. Van het totaal van 1020 keerden er in 1683 uiteindelijk slechts 239 terug naar de Republiek. Van de oorspronkelijke groep van 420 waren er in 1680 al 147 overleden, waarschijnlijk aan de pest. Opmerkelijk is wel dat Samuel Martin, de Engelse consul, in februari 1676 van een veel hoger aantal uitging. Hij schreef: ‘(…) all the Dutch Slaves belonging to any place but Hamburgh to bee freed at 50% advance on the first Cost which is more than 3000 persons (…)’.
Bronnen o.a.: NAL, SP 71/2, f° 91v, Wynia's Week,
Voor uitgebreidere informatie: zie de literatuurlijst
Christelijke gevangenen worden op een plein te Algiers als slaaf verkocht, Jan Luyken, 1684. Op de achtergrond het paleids van de Dey: El Djenina.