Het verhaal van  Hollandse slaven in Algiers

Synopsis:

"1678. De Westinjevaarder Sint Joris vertrekt vol goede moed met een lading Schiedamse jenever en een aantal passagiers richting Paramaribo. Ter hoogte van de Kaapverdische Eilanden slaat het noodlot echter toe: Algerijnse kapers enteren het schip en alle opvarenden worden in de boeien geslagen. Na een reis vol ontberingen verdwijnen de Hollanders in de wrede wereld van Moorse slavenhandelaren.


Thomas Hees, afgezant van de Republiek in Algerije, probeert uit alle macht een vredesverdrag met de plaatselijke machthebbers te sluiten, om zo de Hollandse koopvaarders in de Middellandse Zee te vrijwaren van piraterij en de Hollandse slaven vrij te kopen. Maar de concurrentie is hevig: Engelsen en Fransen schuwen geen middel om Hees dwars te zitten. Tot overmaat van ramp verschijnt er, te midden van intriges, bruut geweld en verraad, een nog grotere vijand in Algiers: de Zwarte Dood."

 

Leesvoorbeeld.

Zes historische, persoonlijke journaals vormen de basis van dit boek:

- Gezant in Barbarije, van Thomas Hees (1675-1680),

- De Slavernij-ervaringen van Cornelis Stout (1678-1680),

- A faithful account of the religion and manners of the Mahometans, door de Engelsman Joseph Pitts (1678-1680),

- De Wonderbare Reysbeschrijving van Maria ter Meetelen (1731-1743),

- Dagverhaal van mijne Lotgevallen, door Gerrit Metzon (1814), en

- Mijne lotgevallen en reizen in de Barbarijsche roofstaten, door de Italiaan Filippo Pananti (1817).

Net als Kroesvee, het eerste deel van het vierluik, is In Barbarije een roman, waarin fictieve personen samenspelen met historische karakters. Maar ook hier zijn de grote lijnen authentiek en de (politieke/sociale/militaire) context is zo waarheidsgetrouw mogelijk geschetst. Het decor (Algiers) is gebaseerd op de oude reisverslagen die hierboven zijn vermeld.

 

Twee verhaallijnen lopen als een rode draad door het boek: de lijdensweg van een groepje passagiers en zeelui, dat door Algerijnse kapers op zee wordt ontvoerd, in het scheepsruim wordt opgesloten en uiteindelijk na een lange reis in Algiers op de markt wordt verkocht, en de moeizame strijd van Thomas Hees, afgezant van de Staten-Generaal, om een vredesverdrag met de leiders van de kaper-natie te sluiten, zodat er een einde kan komen aan de slavernijpraktijken. De lezer volgt een keur aan exotische, vaak meedogenloze types die elkaar bestrijden.

 

In Barbarije is een rauw, gewelddadig boek en niet voor zwakke magen. Toch is er ook hoop: tussen al het gemarchandeer, gekonkel en leed zijn er de goede daden van mensen die zich bekommeren om anderen, en is vriendschap en loyaliteit uiteindelijk de sleutel tot overleving.

 

Historische karakters in het boek:

 


Thomas Hees

Thomas Hees met zijn neven Jan en Andries Hees en een bediende (1687), olieverfschilderij door Michiel van Musscher (1645–1705)

Thomas (van) Hees werd in 1634 geboren te Weesp. In 1654 schreef hij zich in op de Leidse universiteit, waar hij filosofie en geneeskunde studeerde. Hij promoveerde in Angers in Frankrijk in 1660, waarna hij in Amsterdam ging wonen om als arts te werken. In 1664 ging hij als assistent van de ambassadeur van de Staten-Generaal mee naar het Russische hof in Moskou. In 1675 werd hij in opdracht van de Staten-Generaal naar Algiers gestuurd om vredesonderhandelingen te voeren en bij de lossing van Hollandse slaven te bemiddelen. Hij zou daar uiteindelijk tot 8 mei 1680 blijven, waarna hij zijn diplomatieke carrière vervolgde in Tunis en Tripoli. Eind 1685 keerde hij naar Amsterdam terug om van zijn pensioen te genieten. Hij overleed in september 1693 en werd begraven in de Nieuwe Kerk.

 

Hij was niet te benijden: in 1679 vertoeft hij al bijna vier jaar in Algiers en is overgeleverd aan de onvoorspelbaarheid van de Dey (de machthebber) en diens rechterhand, Baba Hassan. Die twee buiten de concurrentiestrijd tussen Holland, Engeland en Frankrijk uit om het onderste uit de kan te halen. Er kan maar met één land vrede worden gesloten, want zonder slavenhandel geen inkomsten.

 

"Hees antwoordt niet. Met afgrijzen staart hij naar de vier lange houten staken die tijdens het onderhoud op het plein zijn opgetrokken. Aan de pieken zijn de hoofden van vier mannen gespietst. De gezichten zijn verstijfd van pijn, de dode ogen staren omlaag en langs de schachten druipt nog het verse bloed. Engelsen, weet hij meteen. De wraak van Baba.

Hij wendt zich tot De Paz: ‘Laat je niet misleiden, Jacob. Zwartbaard maakt zijn eigen regels. Alleen híj deelt hier de lakens uit.’"

Jacob de Paz

Jacob de Paz werd in 1630 als zoon van een van de rijkste Sefardisch-Joodse families geboren in Livorno. Gelijktijdig met Thomas Hees studeerde hij medicijnen in Leiden, waar hij in 1658 promoveerde. De Paz had zich reeds in 1671 in Algiers gevestigd, als vertegenwoordiger van de Livornese handelsfirma De Paz & Ferrera, die tevens kantoren had in Amsterdam en Smyrna (Izmir). Vanwege zijn goede contacten met de machthebbers in Algiers werd hij door de Staten-Generaal formeel als assistent van de ambassadeur (Thomas Hees) aangewezen. Na het vertrek van Hees in 1680 nam hij een tijdje de honneurs waar, totdat hij in 1681 werd vervangen door consul Carel Alexander van Berck , die hem prompt beschuldigde van verduistering.

 

Een voorganger van Jacob de Paz was Samuel Pallache, die in het begin van de 17de eeuw optrad als bemiddelaar tussen de Staten Generaal en de Sultan van Marokko. Net als De Paz was ook hij een Sefardische jood met uitgebreide netwerken in Noord-Afrika en West-Europa. Dit portret is van Rembrandt, getiteld 'Man in Oriëntaals kostuum', en werd beschouwd als een mogelijke verbeelding van Pallache.

De Dey van Algiers

Hâj Muhammad Mahmûd Trîk werd in 1671, na een voor Algiers desastreus verlopen oorlog met de Engelse marine, door de raad van kapiteins (de divan) tot Dey gekozen. Volgens sommige bronnen zou zijn vader een Hollandse renegaat zijn geweest (in het verhaal wordt daar geen melding van gemaakt). Zijn schoonzoon, Baba Hassan, vervulde de rol van kâhiya (= rechterhand) en opperbevelhebber van het leger. Trîk deed in 1681, inmiddels oud en fragiel, vrijwillig afstand van zijn positie en sleet zijn dagen in ballingschap in Tripoli.

Zijn rol in het boek als een wrede, sluwe vos is authentiek. Vanaf de aankomst van Hees in Algiers in 1675 tot 1679 heeft hij de Hollanders, Engelsen en Fransen tegen elkaar uitgespeeld en de onderhandelingen voor een vredesverdrag getraineerd.

 

"De oude man staart nukkig in de ruimte. ‘De witte varkens zijn niet te vertrouwen', zegt hij. 'Vannacht heeft een blanke slaaf een brood gestolen. In míjn huis. Het was een slaaf die zich bekeerd had, hij bleek al jaren in mijn dienst te zijn. Deze morgen heb ik zijn handen laten afhakken. En daarna heb ik hem op straat gegooid.’"

 

'Caliph court', van onbekende schilder. Dit beeld zou illustratief kunnen zijn voor het Paleis van de Dey in Algiers.

Ismael Pasha

Ismael Pasha was van 1659 tot 1686 de afgezant van de Sultan van het Ottomaanse Rijk in Algiers. ‘Pasha’ was geen naam, maar een titel. Hoewel Algiers formeel nog tot het Ottomaanse Rijk behoorde, had de pasha aan het eind van de 17de eeuw geen feitelijke macht meer. Zijn status was nog wel zeer hoog, wat o.m. blijkt uit zijn handtekening onder het vredesverdrag met de Hollandse Republiek dat in 1679 werd gesloten.

Er bestaan geen beeltenissen van Ismael Pasha. Dit is een portret van een latere ambtgenoot, Muhammad Ali Pasha van Egypte, door Auguste Couder (1840).